Hoofdstuk 1: Ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse koninkrijk

1.1 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
In 1568 breekt de 80-jarige Oorlog uit, voornamelijk vanwege religie. Veel mensen begonnen te twijfelen aan het katholieke geloof. De geestelijken legden de Bijbel niet goed uit en wilden vooral geld verdienen door de verkoop van een aflaatbriefje.
Het christelijke geloof splitste af in katholieken en protestanten, die bezig waren met de reformatie van de kerk. Willem van Oranje vocht voor vrijheid van godsdienst.
Met de Vrede van Münster in 1648 werd de Republiek als zelfstandig land erkend.
De Republiek was onderverdeeld in allerlei gewesten. De soevereiniteit lag bij de Staten van 'naam gewest'. Binnen het eigen gewest namen de regenten in de Staten besluiten. Dit is geen democratie.
Twee zaken werden landelijk besproken, namelijk buitenlandse politiek en het leger. Dit overleg vond plaats in de Staten-Generaal, in Den Haag. De afgevaardigden moesten beslissen wat hun eigen Staten had opgedragen. Dit kregen zij mee in een lastbrief.

1.2 Franse overheersing: Bataafse Republiek
In 1795 vielen Franse troepen de Nederlanden binnen. In Frankrijk had in 1789 een revolutie plaatsgevonden. Sommige Nederlanders hingen deze revolutie aan. Met de Franse overheersing ontstond de Bataafse Republiek. Nederland werd voor het eerst een eenheidsstaat: In elk gebied gelden dezelfde wetten en regels en elk gebied wordt door dezelfde regering bestuurd. In 1806 ontstond o.l.v. Napoleon het Koninkrijk Holland. 4 jaar later werd het een provincie van Frankrijk.
Met de overheersing werd scheiding tussen kerk en staat ingevoerd en er kwam de Code civil, een burgelijk wetboek. Mensen moesten achternemen aannemen en meten met dezelfde maten.
1.3 Koninkrijk der Nederlanden
2 jaar nadat in 1813 Napoleon werd verslagen, werd Nederland een koninkrijk onder koning Willem I. Hij en Willem II voelden weinig voor invloed van het volk. Nederland werd geregeerd onder een eigen dynastie. Er waren mensen die vonden dat het parlement meer invloed moest krijgen. Zij wilden een herziening van de constitutie. Uit angst voor een revolutie stemde de koning toe. Zo kwam in 1848 de grondwetswijziging van Thorbecke tot stand. Deze was gebaseerd op de Trias Politica van Montesquieu.


Het gevolg van de nieuwe grondwet was dat de koning veel macht verloor aan de ministers. De ministers werden afhankelijk van de volksvertegenwoordiging. De belangrijkste regel luidde: "De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk". Er kwam ministeriële verantwoordelijkheid. De koning probeerde zich toch nog zoveel mogelijk te bemoeien met de politiek. Maar sinds 1868 mengt de koning zich niet meer in zaken tussen het parlement en ministers.
Daarmee werd Nederland een constitutionele parlementaire monarchie.
Constitutionele: er is een grondwet, parlementaire: er is een parlement, monarchie: er is een koning.
Toch was Nederland door het censuskiesrecht geen echte democratie. Voor 1917 hanteerde men ook nog steeds het districtenstelsel: een verkiezingsstelsel waarbij het land wordt verdeeld in evenveel districten als dat er zetels zijn in de Tweede Kamer. De partij met de meeste stemmen krijgt in dat district krijgt een zetel in de Tweede Kamer.
1.4 Parlementaire democratie
Na het censuskiesrecht kwam in 1917 algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen mochten zich vanaf dit moment verkiesbaar stellen, zij kregen passief kiesrecht. In 1919 kregen vrouwen ook actief kiesrecht en in 1922 gingen vrouwen voor het eerst stemmen. Het parlement is vanaf nu echt een volksvertegenwoordiging.
Democratie betekent: het volk regeert.
In een directe democratie zou in Nederland iedereen die 18 jaar of ouder is meebeslissen. Dit is onmogelijk en onhandig.
In een indirecte democratie, de parlementaire democratie, mag je als je 18 jaar of ouder bent eens in de 4 jaar stemmen en zo kan het volk indirect regeren.
Sinds 1917 heeft Nederland niet meer het distisctenstelsel, maar het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Dat is een verkiezingsstelsel waarbij het aantal uitgebrachte stemmen wordt gedeeld door het totaal aantal zetels (150) in de Tweede Kamer. De uitslag wordt de kiesdeler genoemd. Bij verkiezingen blijven er altijd stemmen over. Dit zijn reststemmen. Hierdoor blijven er ook zetels over: restzetels. Deze worden door middel van een berekening verdeeld.
