Hoofdstuk 5: Regering en kabinet

Het landelijk dagelijks bestuur is de regering, maar in de praktijk neemt het kabinet deze taak op zich.

De regering is alle ministers en de koning samen. De koning is officieel het hoofd van de regering.

Het kabinet bestaat uit alle ministers en staatssecretarissen.

De koning komt door erfopvolging op de troon. Ministers en staatssecretarissen niet, maar ze worden ook niet rechtstreeks gekozen.

5.1 Een nieuw kabinet wordt gevormd

Na de Tweede Kamerverkiezingen wordt er gekeken hoe het nieuwe kabinet gevormd gaat worden. De vraag is dan: "Welke politieke partijen kunnen samenwerken, compromissen sluiten (afspraken maken waarbij alle partijen iets inleveren), en een meerderheid in de Tweede Kamer hebben?"

De vorming van een nieuw kabinet heet een kabinetsformatie. Dit gaat zo:

  1. Na de verkiezingen vindt er een Kamerdebat plaats over de verkiezingsuitslag en welke partijen het kabinet gaan vormen.

  2. De meerderheidspartij benoemt een verkenner. Deze krijgt de opdracht van de Tweede Kamer alvast voorwerk te doen voor de informateur(s), de persoon die na de verkiezingen moet gaan onderzoeken welke politieke partijen met elkaar in het kabinet kunnen gaan samenwerken. Hij maakt het conceptregeerakkoord. Als de Tweede Kamer daarmee akkoord gaat, komt er een definitief regeerakkoord. Hierin staan de plannen van het nieuwe kabinet voor de komende 4 jaar.

  3. Na een Tweede Kamerdebat wordt er een formateur benoemd. Dit wordt de nieuwe minister-president. Zijn taak is het samenstellen van het nieuwe kabinet. Nu gaat hij opzoek naar nieuwe ministers en staatssecretarissen. Dit kan wel een half jaar duren!

  4. Zo ontstaat een coalitie. Dit zijn 2 of meer partijen die in de regering plaatsnemen. De partijen die ministers leveren, noemen we coalitiepartijen of regeringspartijen. De andere partijen zijn oppositiepartijen.

Lukt het niet tot een regeerakkoord te komen, bijvoorbeeld omdat alle partijen met elkaar samen te werken en dus niet op een meerderheid kan rekenen, dan wordt er een minderheidskabinet gevormd. Het grote nadeel hiervan is dat alle wetsontwerpen door de oppositiepartijen kunnen worden weggestemd. 

5.2 Taken van de ministers.

Sinds 1848 zijn de ministers verantwoordelijk voor het bestuur van het land. Zij bedenken wat er moet gebeuren en zij zorgen ervoor dat die beslissingen/wetten ook worden uitgevoerd.

Een minister heeft natuurlijk hulp nodig bij het bedenken wat er moet gebeuren. En natuurlijk ook bij de uitvoering nadat er door hem beslissingen zijn genomen. Iedere minister heeft een heleboel medewerkers: ambtenaren. De ambtenaren moeten ervoor zorgen dat de opdrachten van de minister worden uitgevoerd. Alle ambtenaren van een minister zijn samen een ministerie, ook wel een departement genoemd. De allerhoogste ambtenaar op een ministerie is de secretaris-generaal.

De zogenaamde ministers zonder portefeuille hebben niet de leiding over een zelfstandig ministerie. Ook mag hij geen begroting indienen. Hij moet zo veel mogelijk ruimte te krijgen in de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Als de minister zijn werk doet moet hij zich met veel dingen bezig houden. Als een minister een bestaande wet niet goed vindt kan hij een nieuwe wet maken. Maar of deze wet dan ook wordt ingevoerd wordt uiteindelijk beslist door het parlement. Als het parlement deze wet heeft goedgekeurd dan gaat de minister met behulp van zijn ambtenaren die wet uitvoeren.

Eén keer per week komen de ministers in de Trêveszaal bij elkaar om te vergaderen .

Als alle ministers bijeengekomen zijn, zeggen we dat de ministerraad vergadert. Tijdens de ministerraad moet iedere minister daar zijn ideetjes, zijn beslissingen en de manier waarop zijn beslissingen worden uitgevoerd uitleggen en verdedigen.

De minister-president leidt de vergadering van de ministerraad. Het is zijn taak om de boel bij elkaar te houden. Ook geeft hij elke vrijdag na de vergadering een persconferentie waarin hij vertelt wat de ministers allemaal hebben besproken.

5.3 Taken van de staatssecretarissen

Om de taak van de ministers enigszins te verlichten hebben de meeste ministers één of twee speciale medewerkers gekregen. We noemen hen staatssecretarissen. Zij nemen een deel van het werk van de minister over.

Ook een staatssecretaris is net als een minister verantwoording schuldig aan het parlement, en kan niet op eigen houtje zomaar zijn gang gaan en de minister het laten oplossen wanneer het verkeerd uitpakt.

5.4 De taken van de Koning

Sinds de invoering van de grondwet van 1848 is de macht van de koning steeds meer beperkt. De koning is nog steeds ons staatshoofd.

De koning is onschendbaar zegt de grondwet. Dat houdt in dat de ministers verantwoordelijk zijn, ook voor wat de koning zegt of doet als staatshoofd. Dat betekend ook dat de koning niets in het openbaar kan zeggen zonder goedkeuring van de ministers. Sterker nog: de ministers zijn verantwoordelijk voor alle leden van het koninklijk huis.

Willem-Alexander heeft nog wel een bepaalde rol. Hij heeft in de eerste plaats een representatieve taak. Bijvoorbeeld lintjes knippen. Deze noemen we ook wel zijn openbare taak. Het hoogtepunt van deze taak is Prinsjesdag.

In de tweede plaats overlegt de koning regelmatig met de premier en de overige ministers. Er mag niets wat de koning met de ministers overlegt openbaar gemaakt worden. Deze situatie wordt “het geheim van paleis Noordeinde” genoemd.

In de derde plaats ondertekent de koning ook alle wetten. Dat wil zeggen dat die wetten op de juiste manier tot stand zijn gekomen.

 

5.5 De begroting

De koning is geen lid van een politieke partij. Hij stemt niet bij verkiezingen.

Wat ministers doen kost geld. Dat geld wordt opgebracht via de belastingen. Ministers werken dus met geld van andere mensen. Daarom moeten ze regelmatig uitleggen aan de volksvertegenwoordiging wat ze met dit geld gaan doen. Elke minister maakt daarom elk jaar een begroting.

Alle verschillende begrotingen van de verschillende ministers gaan naar de minister van financiën. De minister van financiën stopt daar zijn eigen begroting bij. Die eigen begroting gaat niet over de uitgaven maar over deinkomsten van de Nederlandse staat. Hij moet zorgen dat er genoeg inkomsten zijn om de uitgaven te betalen.in september geeft de minister van financiën over al die begrotingen van de verschillende ministers een boek uit: de Rijksbegroting ook wel de miljoenennota.

5.6 Prinsjesdag

Op Prinsjesdag leest de koning de troonrede voor. Dat gebeurt in Den Haag, in de Ridderzaal.

In de Troonrede staat wat alle ministers daaropvolgende jaar van plan zijn te gaan doen. De koning leest dit dan voor aan de Staten-Generaal. Hierin staan geen bedragen. De precieze bedragen staan wel in rijksbegroting en miljoenennota.

De woensdag en donderdag na Prinsjesdag vinden de Algemene Politieke Beschouwingen plaats. Dat zijn debatten tussen de leven van de tweede kamer en het kabinet over de troonrede en vooral de rijksbegroting. De eerste en tweede kamer moeten eerst hun goedkeuring geven voor de begrotingen van alle ministeries voordat de ministers hun voorgenomen plannen mogen gaan uitvoeren.

 

5.7 Kabinetscrisis

na de verkiezingen en de formatie is het natuurlijk de bedoeling dat de kamerleden en ministers 4 jaar lang aan de slag gaan.

Wanneer conflicten en onenigheden heel hoog oplopen kan er een kabinetscrisis ontstaan. Dit kan op 2 manieren:

  1. Ministers onderling zijn het niet met elkaar eens.

  2. Een meerderheid van de tweede kamer steunt het kabinet niet meer en zegt het vertouwen in het kabinet op.

Wanneer er geen oplossing te vinden is dan biedt het kabinet zijn ontslag aan bij de koning: het kabinet is gevallen.

Wanneer het kabinet is gevallen zullen er vervroegde verkiezingen plaatsvinden. Tot die tijd kan het land natuurlijk niet onbestuurbaar blijven. Het kabinet blijft dus nog even aan maar dan als demissionair kabinet. Ze mogen dan alleen nog lopende zaken afhandelen en dus geen nieuwe beslissingen meer nemen.