Hoofdstuk 2: De wet, de grondwet en de grondrechten

2.1 Grondrechten

Er zijn twee soorten grondrechten:

1. Klassieke grondrechten verbieden de overheid iets te doen in het leven van de burgers.

2. Sociale grondrechten dwingen de overheid iets te doen voor de burgers.

Een bekend voorbeeld van een klassiek grondrecht is dat in Nederland iedereen vrijheid van meningsuiting heeft. De overheid kan dit niet afnemen. Ook niet als de overheid het er niet mee eens is. Een ander voorbeeld is dat iedereen genoeg eten moet hebben om te overleven. Ook wanneer iemand gehandicapt is of werkloos.

Grondrechten kunnen soms behoorlijk botsen. Voorbeelden van botsende grondrechten zijn:

Artikel 1 (verbod op discriminatie)

Artikel 6 (vrijheid van religie)

Artikel 7 (vrijheid van meningsuiting)

Als iemand zich in de media negatief uitlaat over een andere bevolkingsgroep of religie kan dit al snel opgevat worden als discriminatie

Dan botst artikel 1 met artikel 7 onze vrijheid van meningsuiting wordt dus enigszins beperkt door de wet.

2.2 Trias Politica

Het bestuur van ons land is geregeld volgens de opvattingen van een Fransman uit de verlichting: Montesquieu (1681-1755). In 1748 schreef Montesquieu een boek: L’esprit des lois’ een boek over de geest der wetten hierin staat dat de vrijheid van de burger het beste is geregeld wanneer er in een staat geen machtsmisbruik plaats kan vinden.

Montesquieu kwam met het idee om machtsmisbruik van de overheid tegen te gaan met de trias politica. De machten zouden onafhankelijk van elkaar werken. De scheiding van de machten van de trias politica ziet er zo uit:

  • Wetgevende macht: maakt de wetten

  • Uitvoerende macht: voert de wetten uit

  • Rechterlijke macht: straft de overtreders van de wet.

In Nederland ziet de trias politica er op landelijk niveau als volgt uit:

  •  Wetgevende macht: parlement+regering

  • Uitvoerende macht: regering

  • Rechterljke macht: onafhankelijke rechters

In het schema zie je dat de regering invloed heeft bij twee van de drie machten. Dat mag niet volgens Montesquieu. Daarom moeten wetten die ministers maken altijd goedgekeurd worden door de meerderheid van het parlement. De uiteindelijke macht ligt dus bij de volksvertegenwoordiging.

 

In Nederland bedenken de ministers bijna alle wetsvoorstellen. Wanneer de minister een wetsvoorstel indient gaat de totstandkoming van een wet als volgt:

  1. Een minister maakt een wetsvoorstel.

  2. Wetsvoorstel gaat naar de Raad van State.

  3. Na debat en eventuele wijzigingen wordt het wetsvoorstel aangenomen door de Tweede Kamer.

  4. Wetsvoorstel wordt aangenomen door de Eerste Kamer.

  5. Koning plaatst zijn handtekening onder de wet.

  6. Wet wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

  7. Minister gaat de wet uitvoeren.